Onbehoorlijke taakvervulling: zijn alle bestuurders aansprakelijk?
Inleiding
Iedere bestuurder van een rechtspersoon is tegenover deze rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Als sprake is van “onbehoorlijke taakvervulling” en de bestuurder daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt, dan is de bestuurder aansprakelijk voor de schade die de rechtspersoon door deze onbehoorlijke taakvervulling heeft geleden. Als het bestuur uit meerdere bestuurders bestaat, dan geldt als uitgangspunt collectieve aansprakelijkheid. Dit betekent dat álle individuele bestuurders voor het geheel aansprakelijk zijn voor de schade van de rechtspersoon als gevolg van de onbehoorlijke taakvervulling.
Een individuele bestuurder kan ontsnappen aan deze aansprakelijkheid als hij zich kan “disculperen”. Daartoe moet een bestuurder aantonen dat:
- hem geen ernstig verwijt te maken valt; én
- hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van het onbehoorlijk bestuur af te wenden
Dat is niet eenvoudig. In een recent arrest heeft het Hof geoordeeld dat de penningmeester van een stichting zich niet kon beroepen op disculpatie, zelfs nadat hij verregaande maatregelen had genomen om een einde te maken aan het onbehoorlijke bestuur.
Achtergrond
In deze zaak vormden een zoon, zijn moeder en zijn schoonvader het bestuur van een stichting die actief was in budgetbeheer. De zoon was voorzitter en zijn schoonvader penningmeester. De stichting opende voor het budgetbeheer voor haar cliënten “beheerrekeningen”. De voorzitter verrichtte de betalingen voor deze beheerrekeningen.
De voorzitter raakte in oktober 2017 gedetineerd. De penningmeester kreeg toen toegang tot de bankrekeningen en constateerde dat in de periode 2014 tot en 2018 ten onrechte gelden van de beheerrekeningen van cliënten naar de bankrekening van de stichting waren overgeboekt. Deze gelden werden deels gebruikt voor de bedrijfsvoering van de stichting. De penningmeester deed naar aanleiding van deze ontdekking aangifte tegen de voorzitter en schreef zich uit als bestuurder van de stichting.
Op 23 januari 2018 werd het faillissement van de stichting uitgesproken. Op verzoek van de curator stelde de rechtbank het bestuur, vanwege onbehoorlijke taakvervulling, aansprakelijk voor de schade die de stichting hierdoor had geleden. De penningmeester werd daardoor hoofdelijk aansprakelijk voor betaling van een bedrag van meer dan EUR 1,5 ton. De penningmeester ging tegen deze uitspraak in hoger beroep. Hij deed daarbij een beroep op disculpatie.
Het oordeel van het Hof
Het Hof overwoog dat van de penningmeester – zeker gezien zijn professionele hoedanigheid van zelfstandig boekhouder – mocht worden verwacht dat hij, naast het algemene beleid, met name aandacht zou hebben voor de financiële aspecten van het doen en laten van de stichting en het handelen van de zoon als voorzitter van deze stichting.
De penningmeester betoogde dat hij slechts “in naam” bestuurder was, dat hij inhoudelijk geen bemoeienis wilde en dat hij geen tot weinig betrokkenheid had bij de stichting. Nadat in de loop van 2016 bleek dat de voorzitter hem niet de benodigde gegevens voor het opstellen van de jaarrekening over 2015 wilde aanleveren en hem daarover naar eigen zeggen door de zoon te verstaan was gegeven “dat hij niet zo moest zeuren”, heeft hij dat ook op zijn beloop gelaten. Het Hof oordeelde dat dit – alsmede het feit dat de penningmeester zich pas eind 2017 toegang had verschaft tot de bankrekening van de stichting en hem toen bekend werd dat de stichting de verschuldigde loonheffingen al vanaf juli 2015 niet meer had afgedragen aan de belastingdienst – aantoonde dat de penningmeester geen tijdige maatregelen had genomen om toe te zien op het doen en nalaten van de zoon als bestuurder, en het voorkomen van de nadelige gevolgen daarvan.
Het feit dat de penningmeester adequaat had gehandeld nádat hij de onrechtmatige overboekingen had ontdekt, doet niets af aan wat al voor oktober 2017 van de penningmeester had kunnen worden verwacht. Hooguit is daarmee vanaf oktober 2017 voldaan aan het hiervoor genoemde tweede vereiste voor een succesvol beroep op disculpatie, maar nog niet aan het hiervoor genoemde eerste vereiste, aldus het Hof. Het Hof heeft het beroep op disculpatie daarom verworpen. De penningmeester bleef hoofdelijk aansprakelijk voor het hiervoor genoemde bedrag van EUR 1,5 ton.
Conclusie
Om bestuurdersaansprakelijkheid te vermijden, is goede governance binnen de rechtspersoon van groot belang. Dit houdt onder meer in dat iedere bestuurder zich in zekere mate mengt in het doen en laten van de rechtspersoon. Als het gaat om belangrijke onderwerpen, zoals de financiën, kan een bestuurder aansprakelijkheid namelijk niet simpelweg van de hand wijzen met een beroep op de taakverdeling binnen het bestuur.
In gevallen van bestuurdersaansprakelijkheid kan het nuttig zijn om te onderzoeken of persoonlijke disculpatie mogelijk is, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval.
Lees de volledige uitspraak hier