3 februari 2025 - Mick Hurks

Valt opstarttijd onder arbeidstijd? De Hoge Raad geeft uitsluitsel over die paar minuten extra

In sommige beroepen is het gebruikelijk dat werkgevers van hun werknemers eisen dat zij tien minuten voor aanvang van hun dienst aanwezig zijn om voorbereidende werkzaamheden te verrichten. Denk hierbij aan het opbergen van persoonlijke spullen, het aantrekken van werkkleding en/of het inloggen op systemen. Maar kan deze tijd wel buiten de reguliere werktijd – en dus de (betaalde) arbeidstijd – worden gelaten? Die vraag stond centraal in een recente zaak bij de Hoge Raad. 

Wat speelde er?

In deze zaak werd een callcentermedewerker verplicht om tien minuten voor aanvang van zijn dienst aanwezig te zijn. In deze tijd moest hij zich aanmelden bij zijn leidinggevende en de benodigde programma’s opstarten, zodat hij direct bij aanvang van zijn dienst het eerste telefoontje kon plegen. Het callcenter betaalde deze opstarttijd echter niet uit. De werknemer was het hier niet mee eens en stelde dat deze tijd als betaalde arbeidstijd moest worden aangemerkt. Omdat de arbeidsovereenkomst geen onderscheid maakte tussen de beloning voor opstarttijd en reguliere arbeidstijd, vorderde hij een bedrag van €1.587,03 (bruto) aan achterstalligloon over deze tien minuten. De werkgever verweerde zich met het argument dat de werknemer in deze periode nog geen productieve arbeid verricht.

De beoordeling van het hof Den Haag

Op 2 mei 2023 wijst het hof Den Haag de vordering toe en oordeelt dat de verplichte tien minuten aanwezigheid vóór aanvang van de dienst kwalificeert als werktijd. Volgens het hof vormt de ‘tienminutenregel’ een daadwerkelijk verplichting voor de werknemer, die in deze tijd voorbereidende werkzaamheden moet verrichten. Dat de werkgever niet controleert of de werknemer daadwerkelijk tien minuten van tevoren aanwezig is, en dat er geen sanctie volgt bij een kleine vertraging, doet hier niet aan af. Daarnaast acht het hof niet relevant of de volledige tien minuten nodig zijn voor het opstarten of slechts een deel daarvan.

Oordeel Hoge Raad

De belangrijkste adviseur van de Hoge Raad, de advocaat-generaal, adviseerde op 7 juni 2024 om bovengenoemde uitspraak van het hof in stand te laten. De Hoge Raad is daar in meegegaan. De Hoge Raad komt helaas niet tot een inhoudelijk oordeel en wijst de eis in cassatie van de werkgever op formele gronden af.

Het belang van de verplichte fysieke aanwezigheid

Uit deze uitspraak blijkt dat opstarttijd alleen als arbeidstijd kan worden aangemerkt als deze een verplichting schept voor de werknemer. Voor de rechtbank Den Haag was het nog van doorslaggevend belang of de werknemer op kantoor aanwezig moet zijn. In een uitspraak van 3 augustus 2023 oordeelde de rechter dat de thuiswerkende medewerker na het opstarten van programma’s zijn tijd tot de aanvang van de dienst vrijelijk kon invullen. Of die overweging nog stand houdt, is de vraag, gelet op de uitspraak van het hof en het advies van de advocaat-generaal. Ook in de literatuur is wel kritiek geuit op deze uitspraak.

Resultaat voor in de praktijk?

Kortom, werkgevers die van hun werknemers eisen dat zij vóór aanvang van hun dienst bepaalde verplichtingen nakomen, moeten zich bewust zijn van de mogelijke arbeidsrechtelijke gevolgen hiervan. De verplichting om fysiek aanwezig te zijn op de werkplek kan leiden tot betaalde arbeidstijd. Sinds deze uitspraak heeft dit onderwerp al de nodige aandacht gekregen, onder meer bij vakbonden. Dit heeft in sommige cao’s al geleid tot aanpassingen, zoals de invoering van een zogenoemde ‘omkleedvergoeding’ voor het zorgpersoneel van academische ziekenhuizen sinds het voorjaar van 2024.